Onze houding in het gebed heeft niet alleen te maken met het hart, maar ook met het lichaam. De kerk van alle tijden heeft dat steeds beklemtoond. In onze tijd dreigen we dat te verliezen.
Als Calvijn voorging, bad hij staande met opgeheven handen. Abraham Kuyper bad elke dag geknield met zijn huisgezin. Een vorige generatie van gelovigen bepaalde ons nog bij de noodzaak om voor onze gebedshouding te rade te gaan bij de Schrift. Met Pasen 1982 schreef ds. J. Maasland een prachtig artikel in het ”Gereformeerd Weekblad”, een inmiddels opgeheven blad in hervormd-gereformeerde kring, waarin hij aandacht vroeg voor het apostolische gebod om in de eredienst te bidden met opgeheven handen.
Helaas zijn we als mensen geneigd om in het godsdienstige leven dingen te doen op onze manier. Dat begon al met Kaïn. Zijn eigenwillige godsdienst leidde tot de eerste broedermoord. Weliswaar lezen we Psalm 44:21, 63:5 en 141:2 en zingen we luid: „Mijn gebed met opgeheven handen”, maar bidden we nog zo?
Daniël (6:11) knielde driemaal per dag. Voormalig redacteur Boonstra van het Engelstalige magazine ”Reformed Worship” wijst erop dat reformatorische gemeenten nog een eeuw lang knielend baden in de kerk. Dat veranderde pas in de zeventiende eeuw, toen de burgerlijke elite erkend wilde worden met speciale banken die niet meer geschikt waren voor knielen. Boonstra: „Deze magistraten gingen daarom staan met bidden. Natuurlijk beïnvloedde dat voorbeeld de mensen die op (bid)stoelen zaten, zodat ze stopten met knielen en ook gingen staan tijdens het gebed.” Veel vrouwen gingen ook staan omdat het door gebrek aan ruimte te lastig werd om de bidstoelen om te draaien. In de kerk van de Reformatie bleef men echter lange tijd knielen of staan. Zitten blijven was er niet bij. De heilige God werd immers aangesproken.
Denkfout
Wie buitenlandse kerken bezoekt, komt daar vaak een andere praktijk tegen dan in veel Nederlandse gemeenten tegenwoordig het geval is. Omdat veel psalmen en gezangen feitelijk gebeden tot God zijn, worden deze in de Engelstalige wereld gewoonlijk staand gezongen. In traditionele anglicaanse, rooms-katholieke en oosters-orthodoxe kring bidt de voorganger met opheffing van handen en knielt of staat de gemeente.
Wij zien het opheffen van handen in de eredienst soms als een typisch evangelische of pinksterpraktijk. Toch is dat niet zo. Tijdens de 20e-eeuwse opwekkingen op de Hebriden baden de presbyteriaanse Rev. James Murray MacKay en Duncan Campbell met opgeheven handen. Dr. Andrew Woolsey heeft er een mooi boek over geschreven. We maken een denkfout als we ons door een negatieve associatie een Bijbelse praktijk uit handen laten nemen. Reformatorische christenen willen immers doen wat de Schrift zegt? Als evangelische christenen op een Bijbelse manier bidden, stemt dat tot blijdschap.
Wel kunnen onze tradities zinvol zijn. Die hoeven ook niet overboord. Het bidden met gesloten ogen en gevouwen handen, zoals ook ik dat als kind geleerd heb, is een manier om je op God te concentreren en respect en afhankelijkheid tot uitdrukking te brengen. De praktijk komt mogelijk uit de middeleeuwen, volgens sommigen omdat onderhorige pachters hun gevouwen handen in die van hun leenman plaatsten. In de Bijbel komt deze vorm van bidden echter niet voor.
Mozes
De Heere Jezus hief bij het bidden zijn ogen naar de hemel (Johannes 17:1). Hoewel koning David mediteert over God op zijn bed (Psalm 63:7), was de oud- en nieuwtestamentische praktijk van het bidden dat men stond of knielde. Zittend bidden was er normaal gesproken niet bij, alleen maar in de context van ouderdom en vermoeidheid.
Mozes ging tijdens het bidden voor de strijd met Amalek (Exodus 17:8-13) uiteindelijk zitten omdat zijn lichaam het staan niet langer volhield. Maar de handen bleven opgeheven. Daarbij hielpen Aäron en Hur. Blijkbaar had het opheffen van de handen toch een wezenlijke functie: om zichtbaar alles van de Heere te verwachten.
Sola Scriptura
Calvijn bevestigt dit als hij het apostolische gebod bespreekt dat mannen in de kerk met opheffing van heilige handen „moeten” bidden (1 Timotheüs 2:8): „Deze houding is algemeen in de eredienst van alle eeuwen; want het is een besef dat de natuur in ons heeft geplant, dat we, wanneer we God om dingen vragen, naar boven kijken. Die neiging is altijd zo sterk geweest dat zelfs de afgodendienaars, die beelden van hout en steen als god behandelen, toch de gewoonte behouden om hun handen op te heffen naar de hemel. Laten we daarom leren dat deze lichaamshouding overeenkomt met ware godzaligheid.”
Met andere woorden, volgens Calvijn maakt zowel de schepping als de Bijbel duidelijk dat mannen moeten bidden met opgeheven handen. Het is dus een zaak van algemene en bijzondere openbaring, die geen twijfel zou moeten lijden.
Dit kan botsen met onze praktijk. De vraag is hoe we daarmee omgaan. Is ”sola Scriptura”, uitgeleefd in gemeenschap met de Kerk van alle tijden, ons levensbeginsel? Onze kinderen en de buitenwereld kijken mee.
De auteur is theoloog en classicus.
—
Bovenstaand artikel is een bijdrage in het Reformatorisch Dagblad